Parochie H. Petrus Baarlo

H.Odilia

 

Octaaf ogenzegening H. Odilia in Baarlo 2024

 

Zondag 21 tot en met zondag 28 juli 2024 is er in de kerk van Baarlo

de jaarlijkse ogenzegening van de H. Odilia.

De H. Odilia wordt aangeroepen voor alle kwalen van de ogen.

 

Zondag 21 juli: 9.30 uur H. Mis en ogenzegening.

15.00 uur Lof en ogenzegening.

Woensdag 24 juli: 15.00 uur Lof en ogenzegening.

Donderdag 25 juli: 9.00 uur H. Mis en ogenzegening.

Zondag 28 juli:  9.30 uur H. Mis en ogenzegening,

15.00 uur Lof en ogenzegening. Sluiting Odilia-octaaf.

 

 

 
Beeld van de H.Odilia in de Odiliakapel van onze parochiekerk en foto's van de Odiliazegening 2014
 

Historie van Odilia
 

Het kerkbestuur heeft een bezoek gebracht aan het klooster “Mariënlof”  in Kerniel, een klein dorpje bij Borgloon in België, even voorbij Tongeren. Het klooster wordt nu bewoond door tien zusters van de Cisterciënser-orde. Vroeger was het een Kruisheren-klooster. De H. Odilia van Keulen is de patrones van de Kruisheren, wat in de kloosterkapel duidelijk te zien is. Boven de koorbanken is op houten panelen de legende/geschiedenis van de H. Odilia geschilderd. En in de sacristie is de kostbare houten sarcofaag met de relieken van de H. Odilia te zien. Deze sarcofaag is van 1292 en is rondom beschilderd met taferelen over de marteldood van de H. Odilia. Een zuster vertelde er uitgebreid over. Voor wie geïnteresseerd is in de H. Odilia is een bezoek aan dit klooster aan te raden. In de zomermaanden zijn de bezoektijden van 15.00 tot 17.00 uur elke dag, behalve ’s maandags. U kunt ook van te voren een afspraak maken: telefoon vanuit Nederland: 0032-12-741.467.  

Reliekschrijn van de H. Odilia in klooster te Kerniel in Belgie De nog overgebleven kloosterpoort te Hoei (foto:pastoor Janssen)

Uit de geschiedenis van de H.Odilia.
De geschiedenis van de H.Odilia hangt samen met de komst van het christendom in onze streken. De legende van de H.Odilia heeft twee historische achtergronden: De vervolgingen van de Romeinse keizer Diocletianus (284-305) in Keulen en het vermoorden door de Hunnen van een schare gevluchte Keltische maagden bij de stad Keulen, vermeldt in een inscriptie van Climatius, een Romein uit de 4e eeuw. Deze inscriptie is te vinden in de mooie St.Ursulakerk in de Altstadt van Keulen.

H.Odilia
De vrome maagd Odilia is met vele anderen de marteldood gestorven omwille van haar geloof. Haar verhaal past in een reeks van Keltische heiligen verhalen, de ‘vitae sancti’, de verhalen ‘onze heiligen’. Odilia wordt door de Middeleeuwer gezien als een heilige. Haar gebeenten worden begraven in de buurt van de St.Gereon in de Keulse Altstadt en de legende vertelt, dat deze in het jaar 1287 zijn opgegraven en naar het klooster van de Kruisheren te Hoei in België zijn gebracht. Delen van haar gebeenten verspreiden zich over de talrijke kloosters van de Kruisheren o.a. het Kruisherenklooster in de Klaasstraat te Venlo, gesticht in 1399.

De kronieken
De opgraving van de gebeenten van de maagd Odilia in 1287 en alle gebeurtenissen daarna zijn in vele kloosterkronieken verhaald geworden. De eerste kroniek stamt uit 1292 en velen verschijnen er in de loop der eeuwen. Deels is de eerst kroniek bewaard gebleven. In het klooster van Onze Lieve Vrouwe van Kolen bij Kerniel ( België ) bevindt zich de oudste reliekschrijn van de H.Odilia, vervaardigd door een onbekende Luikse meester uit de 13e eeuw. In 1550 schrijft Johannes Duys, een kruisbroeder uit Venlo, een geschiedenis van de H.Odilia in het latijn en hij schrijft over de verering van de H.Odilia.

Klooster van Kolen, Kerniel (Belgie).(foto's pastoor Chr. Janssen)

De verering van de H.Odila
De kronieken verhalen allen over de H.Odilia als patrones tegen oogziekten. De relieken of relikwieën van deze heilige worden verspreid in zuidelijk Nederland, in België, het Rijnland en Frankrijk. De H.Odilia is tevens patrones van de orde der Kruisheren. Het verklaart, dat het spreidingsgebied van de Kruisheren samenvalt met het gebied waar de verering van de H.Odilia ontstaat. Veelal vindt men er en een relikwie van de heilige Odilia en een relikwie van het H.Kruis.

Het begin van de verering van de H.Odilia te Baarlo
22 Februari 1797 wordt het klooster van de Kruisheren in de Venlose Klaasstraat, de straat van de Klaasheren, opgeheven. In dat klooster verblijft Petrus Johannes Geusen, 24 juni 1759 geboren in Roosteren en vanaf 8 juli 1789 procurator van het klooster te Venlo. Hij vindt vervolgens onderdak bij zijn oom Petrus Geusen, sinds 1780 pastoor te Baarlo. Vanaf maart 1797 is deze Kruisheer deservitor 9 assistent in de St.Petrusparochie. 17 Mei 1800 wordt hij benoemd tot pastoor van de parochie, die nauwelijks duizend zielen telt. 20 September 1830 neemt hij wegens ziekte eervol ontslag. Hij is de grondlegger van de verering van de H.Odilia. In 1797 brengt hij een relikwie van de H.Odilia en een relikwie van het H.Kruis mee naar Baarlo.

Pastoor Petrus Cremers
Tijdens het pastoraat van Petrus Johannes Cremers van 1850-1869 wordt de devotie tot de H.Odilia van regionale betekenis. In het dagboek van deze pastoor lezen we over de toeloop van honderden pelgrims. Hij geeft de verering van de H.Odila een plaats op de kerkelijke feestkalender van de parochie. Het octaaf van de H.Odilia is van de derde tot en met de vierde zondag in juli. Het beeld van de H.Odilia, een beeld in neo-gothische stijl, is in 1852 gemaakt in het Roermonds atelier van Pierre Cuypers en Frans Stoltzenberg. Cremers had een goede relatie met de later beroemde Pierre Cuypers. In 1897 wordt het beeld gepolychromeerd. Het beeld toont aan haar voeten de St.Gereonskerk van Keulen.

 
Uit het dagboek van pastoor Creemers

De tekst

Den 8 mei 1852 heb ik den H. Vader door middeling van Mons. Paradis, kerkvoogd gevraagd eenen vollen aflaat te verlenen op den feestdag van S.Petrus en den opvolgende zondag, als ook op den feestdag der H. Odilia in den octaaf, van den 3-den tot den vierden zondag van July van elk jaar, welke volle aflaat vergund en toegestaan in perpetuum de dato 19 January 1853. Zie de reg: pastorale acten.

De devotie tot de H. Odilia, beschermheilige der orde van de pp-Kruisheren (of van het H. Kruis), de patrones voor de ooglijdenden, is alhier ingevoerd door de Eerw. Heer Petrus Johannes Geusen, van 1800 tot 1830 pastoor dezer gemeente.
Deze tot de orde der Kruisheren behorende, kwam zich, na de opheffing van hun klooster te Venlo, bij zijn oom Petrus Geusen, pastoor van Baarlo huisvesten en bragt, naar het schijnt, enige kerkelijke voorwerpen van hun klooster mede, zoals: den kleinen gothieken kelk, eenige miskleederen, de relekwie van het H. Kruis, door Mons. den Bisschop van Luik authentiek verklaard, waarmede de ogen der lijdenden gezegend worden:
sub hac forma per merita sta Crucis en intercessionem sta Odilia Sanct Deus aut: custodiat visum tuum: eene relekwie der H. Odilia, waarvan geene documenten zijn, welke in de kerk bewaard wordt en in het water, gezegend in honorem Sa. Odilia per orationem: O adonai......... telkenmale gedoopt wordt; met dit water bevochtigen de lijdenden de oogen Smorgens, Smiddags en Savonds terwijl zij ieder maal, als zij kunnen zelf bidden vijf Pater noster-Ave, tereere van het H. Kruis en den H. Odilia, en velen kregen daardoor verligting en niet weinigen volkomen genezing. Van heinde en verre was het gehele jaar toeloop tot deze gemeenten ter eere der H. Odilia, wat wij dan ook bewoog om in den jare 1852 tot vermeerdering van deze devotie tot de H. Odilia eenen vollen aflaat op den 3-den zondag van July en de zeven opvolgende dagen te verzoeken.

Het verering van de H.Odilia te Baarlo
Pastoor Cremers ( 1850-1869 ) heeft in zijn dagboek verhalen opgetekend over wonderbaarlijke genezingen. In het parochiearchief zit zijn dagboek. De opvolgende pastoors van de St.Petrusparochie hebben steeds grote aandacht gegeven aan de verering van de H.Odilia.Belangrijk onderdeel is altijd de zegening van de ogen. De volgende woorden worden dan uitgesproken: ‘Door de verdiensten van het H.Kruis en de voorspraak van de H.Odilia zegene God uw ogen’. Naast patrones tegen lichamelijke oogziekten kan de H.Odilia ons helpen om een goed en gelovig zicht te krijgen op het leven.


(Gedurende het octaaf van de H. Odilia werden vroeger kleine gebedsboekjes uit gegeven. Zo werd ook een exemplaar uit het jaar 1904 uitgereikt en was gemaakt door pastoor J.H. Geenen, die pastoor was in Baarlo. Uit dit boekje geven we hieronder een korte Levensbeschrijving van de H. Odilia.)

Korte Levensbeschrijving der H. maagd en martelares Odilia

Het was omstreeks het midden der vijfde eeuw, dat de Saksers, die toen nog heidenen waren, in Groot-Brittanië binnendrongen en dat land te vuur en te zwaard verwoestten.

Onder de talrijke bewoners, die hun vaderland, ten gevolge van dezen barbaarschen inval, verlieten, bevond zich ook Ursula, de dochter des konings van Cornwales, en met haar man een overgroote schaar van engelreine maagden de vlucht. Een woeste storm sloeg hare schepen in den mond van den Rijn, dien zij opvoeren tot in de nabijheid van Keulen. Nochtans was het besloten bij God, dat Zijne trouwe dienaressen den marteldood moesten sterven en weldra zouden zij het gaan ondervinden dat juist de grond waar zij zich in veiligheid waanden, gedrenkt zou worden met hu bloed.

In die dagen toch had de wreede Attila, aanvoerder der Hunnen, voornoemde stad met zijne troepen omsingeld en ontelbaar waren de Christenen die door het moordend staal dier goddelooze bende meedoogenloos werden neergveld.

Nauwelijks hadden Ursula en hare gezellinnen, tot wie de H. Odilia het voorrecht had te behooren, hare vaartuigen verlaten, of reeds waren zij in de handen der woeste krijgers gevallen. Met ruw geweld trachtten dezen haar te dwingen, om het H. geloof, dat haar boven alles dierbaar was, te verzaken en hare H. kuischheid prijs te geven aan hunne booze lusten. Maar Gods hulp vormde de zwakke maagden tot moedige heldinnen; noch door beloften, noch door bedreigingen, noch door het gezicht van pijlen en zwaarden werd hare standvastigheid aan het wankelen gebracht.

Met groote blijdschap ondergingen zij de gruwzaamste folteringen en op hetzelfde oogenblik, waarop de dood een einde maakte aan haar verdienstelijk leven, mocht ieder van haar uit den mond van den eeuwigen Rechter deze troostvolle woorden vernemen: " Kom, bruid van Christus, ontvang de kroon, welke de Heer U in eeuwigheid heeft bereid."

Met diepen eerbied droegen de inwoners van Keulen hare lijken ten grave en dankbaarheid jegens God, wiens machtige arm de Hunnen uit de stad verdreef, om hen te straffen voor hunnen hemeltergende boosheid, deed den vromen burgers het besluit nemen, op de plaats waar de kostbare overblijfselen der martelaressen aan den schoot der aarde werden toevertrouwd, eenen tempel te bouwen, die nog heden ten dage getuigenis aflegt van hun levendig geloof.

Het sotoffelijk overschot der H. Odilia, die niet bij de H. Ursula en hare overige gezellen begraven werd, vond men eerst tegen het einde der 13e eeuw op wonderbare wijze terug.

Omstreeks het jaar 1259 had de H. Lodewijk, koning van Frankrijk te Parijs het klooster "La Britannerie"gesticht en het zelfde overgegeven aan de Kruisheren, om hen te beloonen voor de uitstekende diensten door heen tijdens den kruistocht, dien de heilige koning ondernomen had, bewezen. Er leefden onder hen een leekenbroeder, met name Johannes de Eppa, die zich door den voorbeeldigen levenswandel niet weinig onderscheidde. Op zekere dag verscheen hem de H. Odilia, gehuld in een glanzend gewaad, een kostbare kroon op het hoofd en een vaan in de hand. Zij sprak den vromen kloosterling met de volgende woorden aan: "Broeder Johannes, ik ben uit de maagdenschaar der H. Ursula; in leven en dood met haar vereenigd, was ik een der voormaamste maagden, haar tot troost als gezellin toegevoegd. Wij voerden een menigte maagden uit Brittannië naar Keulen; daar stierven wij voor het H. geloof door de woede der barbaren. Ik ben in Brittannië geboren, ben een bloedverwante van den bruidegom der H. Ursula en een dochter van koning Maromeus. Mijn naam is Odilia en daar ik in mijn leven het kruis zoozeer beminde, ben ik aangewezen tot patrones en beschermheilige der Orde van het H. Kruis. Ga naar Keulen; daar zult gij mijn graf vinden. Zoek daar het huis van een zekeren Arnulphus, die in de nabijheid der kerk van den H. Gereon woont. Daar in zijnen boomgaard, bij enen kamer zult gij mijn graf met mijnen overblijfselen vinden in een marmeren zerk; neem mijn gebeente daar weg en breng het naar het klooster Clairlieu te Hoei." (België) Alsdan verdween de H. Odilia en vervulde de plaats met een welriekenden geur.

Broeder Johannesstelde den overste des kloosters van de wonderbare verschijning in kennis, die er evenwel niet aan wilde gelooven. Doch de heilige verscheen den broeder nog een tweede en derde maal en, na een nauwkeurig onderzoek, liet de prior hem uiteindelijk naar Keulen gaan en gaf hem den eerbiedwaardigen Pater Ludovicus Campensis tot reisgezel mede.

Zoodra zijn in Keulen waren aangekomen was hun eerste werk, de kerk van den H. Gereon te zoeken, die zij al heel spoedig vonden, evenals het huis van Arnulphus. Het toeval wilde dat deze, in gezelschap van zijne vrouw, in den boomgaard aan het werk was. De vrome kloosterbroeder trad op hem toe en verhaalde hem van de reliquieën der H. Odilia, die ter plaatse, waar hij zich met zijne vrouw bevond, sedert vele jaren verborgen waren. Hij vertelde hem ook, dat de heilige hem tot driemaal toe verschenen was en hem bevolen had, den kostbaren schat op te graven en over te brengen naar het klooster van de Orde van het H. Kruis te Hoei. Arnulphus sloeg evenwel geen geloof aan het verhaal van Johannes en gaf hem ook geen verlof om in zijnen boomgaaard te graven. Maar ten laatste kon hij op aan de dringende bede zijner echtgenoote niet langer weerstaan en stond hij toe, dat Johannes en zijn metgezel met de opgraving konden beginnen.

Vol ijver togen zij aan het werk en weldra stiet hun spade pop den marmeren zerk, die de overblijfselen der H. Odilia bevatte. Terstond werd deze heugelijke gebeurtenis ter kennis gebracht van Siegfried, aartsbisschop der stad. Hij besloot dat het heilig gebeente met grooten luister uit de aarde zou worden opgeheven. Vergezeld van zijne geestelijkheid en omstuwd door een menigte nieuwsgierigen, kwam de bisschop zelf de plechtigheid door zijne tegenwoordigheid verhoogen. De marmeren kist wer geopend; men vond daarin de beenderen der H. Odilia en ook een geschrift, dat den naam, het leven en den marteldood der heilige maagd vermeldde. Aanstonds werden de reliquieën door de geestelijken en het volk vereerd en werd het kostbare geschrift voorgelezen. Met een groot vertrouwen werden de geloovigen vervuld op de voorspraak der H. Odilia en God toonde de kracht van die voorspraak door talrijke wonderen.

In plechtige opptocht werd het gebeente der heilige naar de kerk van den H. Petrus overgebracht. En nadat men het daar eenigen tijd ter verering had uitgesteld, vroeg broeder Johannes den aartsbisschop verlof, om met den heiligen schat naar Hoei te mogen vertrekken, omdat Odilia daar, volgens haar eigen getuigenis, wilde vereerd worden. Dit verlof wer welwillend gegeven. Met groote blijdschap in het hart brachten Johannes, zijn reisgenoot en vele geestelijken hunner orde de relequieën der H. Odilioa, alsmede die harer beide zusters Ida en Irma, evenals zij maagden en martelaressen, naar het klooster Clairlieu over. Met een onbeschrijfelijke luister werden de heiligen gebeenten daar ontvangen en nog ieder jaar wordt op den 18den Juli hare overbrenging op feestelijke wijze te Hoei herdacht.

Door heerlijke wonderen werd de nieuwe rustplaats der H. Odilia wijd en zijd beroemd.

In het jaar 1482 woedde in de stad Hoei een vreeselijke ziekte, die duizenden menschen ten grave voerde. Alle middelen die men had aangewend om de ziekte te keeren, bleken vruchteloos. Maar nadat de inwoners zich vol vertrouwen tot de H. Odilia hadden gewend en hare relequieën in plechtige processie door de straten der stad hadden rondgedragen, nimmermeer de geringste smart aan dezelve. Dit wordt met mij door alle geburen verklaard en bevestigd. Uit dankbaarheid hebben wij Gode op den laatste dag der novene was de gezondheid weldra wedergekeerd.___Een zekere Margaretha, dochter van Egidius Delseme, werd door door de voorspraak der heilige van een gevaarlijke krankheidgenezen.___Een voornam,e vrouw uit de omstreken van Trier was lam aan handen en voeten; zij nam haar toevlucht tot de H. Odilia en werd plotseling geheel beter.___Een zekere Maria, de echtgenoote van Nicolaas le Blanc, was aangegrepen door een buitengewoon hevigen koorts, maar werd door de voorbede van de H. Odilia dadelijk gezond.___Adelheid Waran uit Waremme bij Luik, leed alvijf jaren aan de vallende ziekte. Zij liet voor het altaar der heilige brengen en was ineens van hare kwaal verlost. Zij schreef hare genezing toe aan de tussschkomst der H. Odilia en deed de belofte, hare dankbaarheid voor die groote gunst ieder jaar in de kerk van Clairlieu te komen getuigen.____ Te Luik werd een blind meisje door de voorspraak der heilige ziende, hetgeen doorden vader der genezene op de volgende wijze wordt verhaald: "Ik, Bernard Donea, verklaar onder eede, dat mijne dochter Maria Agnes Donea sedert meer dan een jaar blind was tengevolge eener smartelijke ziekte en dat de moeder en ik met kind eene negendaagsche oefening ter eere der H. maagd en martelares Odilia in de kerk van het H. Kruis te Luik hebben gehouden. Nauwelijks hadden wij met onze godvruchtige oefening een begin gemaakt, of het blinde kind kreeg het gebruik der oogen terug; het lijdt een plechtigen dienst laten opdragen.

Bernard Donea.